HERBERG DE WILDEMAN

(1568 - 1936)

TERUG NAAR OVERZICHT

Locatie: Hoofdstraat 81

Omdat er geen exact bouwjaar bekend is moeten we afgaan op de oudste vermelding in de Schijndelse archieven nl. het jaar 1568, destijds omschreven als ‘een openbaer herberge genoempt in den Wildeman’. Deze herberg (2de pand links) is ook bekend vanuit de legende rond het ‘Sleutjesspook’ in de Bogaard. Eigenaar Fr. Schrijvers heeft deze destijds laten omdopen tot café ‘Modern’. In 1954 heeft de familie Ausems van de gelijknamige kledingzaak, ter herinnering aan die oude herbergnaam, door J. de Bresser, beeldhouwer van de Sint Jan, een beeld laten vervaardigen in natuursteen, dat de ‘wildeman met knots’ voorstelt, zoals afgebeeld in het oude wapen van ’s-Hertogenbosch. Bij deze herberg stond ook de 18e-eeuwse gemeentepomp waar de Pompstraat naar genoemd is. Thans is er detailhandel gehuisvest.

De oudste vermelding

Als er in het verleden huizen en landerijen werden verkocht liet men in de regel de transportakte passeren in een van de openbare herbergen in het dorp. Nu lagen er rondom de Servati­uskerk eind 16de eeuw diverse herbergen want de uitdrukking 'huys ende brouhuys omtrent de kercke' komt nogal eens voor. Uit een openbare verkoping kennen we met zekerheid de Wilde­man, die in 1568 in een akte wordt omschreven als 'een open­baer her­berge genoempt in den Wildeman', thans het pand van de familie Vousten op de hoek van de Pompstraat [1]. In wezen kan het huis natuurlijk veel ouder zijn, maar alleen schrifte­lijk bewijsmateriaal telt in deze! Daarna zwijgen de bronnen ruim een halve eeuw en weten we uit een 'verloren aantekening' dat in 1623 een zekere Peter Claes­sen brouwer is in de Wilde­man.[2]

Een herberg met een waag

Bij scheidingen en delingen van roerend en onroerend goed treedt meestal de hele familie aan, zo ook bij de verdeling van de nagelaten goederen van wijlen Jan Jacobs en zijn vrouw Peter­ken. Met name bij de bespreking van de historie der herbergen en andere belangrijke huizen, zal de lezer vele Schijndelse familienamen zien passeren, omdat al die erfgena­men nu eenmaal een substan­tieel onderdeel vormen van trans­portakten. Voor sommigen zal het misschien oninteressant zijn en voor anderen kan het een uitnodiging, een uitdaging of een directe stimulans inhouden om zelf toch maar stamboom­onderzoek te gaan doen, om leven en werken van eigen voorouders scherper in beeld te krijgen! Hoe dan ook .....voor de Schijn­delse schepe­nen ver­schijnen op 25 sep­tember 1646 Adriaan zoon van Anthonis Cor­sten van Sochel man van Jenneken de dochter van Jan Jacob Adriaens van Dijck en diens vrouw Peter­ken dochter van Jan van Deursen. Dan volgt Herman Terwel gehuwd met Jenne­ken dochter van Jacob zoon van Jan Jacobs en Peterken samen met Denis Lamberts en Jacob Jan Pennincx voog­den over Peeter­ken en Lamberden kinderen van Lambert Dircx. Deze Lambert was destijds gehuwd met Josyna dochter van Jacob Jacobs en Peterken. Vervolgens verschijnen Hendrik Janssen van Schaeyeijk (let op de spelling!) en Daniel Wouter Pennincx als voogden over Jacob de zoon van Cornelis Willems van Zelandt die gehuwd was met Geertruyt de dochter van Jan Jacobs en Peterken. Aan de kinde­ren van Dirk Lambert Dirks valt hierbij ten deel een keuken, voorkamer tot en met het gebont waar de voorste deur van de keuken hangt, met uitzicht op de voor de deur gelegen linde­boom en het 'ondersetsel'. Dat ‘ondersetssel’ zal vermoedelijk het gemeentelijk publicatiebord zijn onder de lindeboom. Bovendien krijgen zij de bijgebou­wen [timmeragie] en de mate­rialen van het brouwhuis, de hof en boomgaard die daaraan ligt ter grootte van een lopense 'onder Lutteleijnde ontrent de kercke en den Wilde­man genoemt', aan de ene zijde en het ene eind belend door de openbare weg. Aan Jacob Cornelis valt ten deel: het achterhuis met de waag en gewichten, de opkamer, het achterka­merke en de gehele kelder met de hof en boomgaard ook groot een lopense.[3]  Daarmee is bevestigd dat de Schijndelse waag aanvan­kelijk in dit pand was ondergebracht. In de 18de eeuw, als om de drie jaar de beide hopwa­gen verpacht worden, zullen we zien dat die dan elders staan!  Goed vijf jaren later pas­seert een soortgelijke akte, maar weten we dat Peter­ken de dochter van Dirk Lambert Dirks gehuwd is met een zekere Hendrik Hen­driks Goossens. Als belen­dingen van het pand worden, buiten de openbare weg, gegeven aan de ene zijde secretaris Niclaes van Griensven en aan het ene en het andere eind een zekere Anthonie van den Bosch. Een deel van het pand wordt verkocht aan Aert de zoon van Jochem Aerts van der Schoot en de koopsom bedraagt f 300,-. Kort na die verkoop meldt zich Denis Lam­berts uit Den Dungen die als directe bloedverwant van Jan Jacobs van Dijk meent meer rech­ten te hebben dan van der Schoot, die gehuwd was Mechteld de dochter van Jan Wouter Pennincx. Hij wil daarom de koop zoals dat heet 'vernaderen', maar ziet daar van af.[4]  Vaak was het zo dat meerdere personen  bescheiden aandelen hadden in die brouwerijen of herbergen of er een rente uit moesten betalen. Zo wordt ver­meld een rente van 3 gulden en 15 stui­vers uit onderpanden, die voorheen toebehoor­den aan Jacob Cornelis van Selant en nu aan Niclaes van Grien­sven, genoemt de Wildeman. [5] Dat betekent in ieder geval dat secretaris van Griensven enige betrokken­heid met deze herberg had of misschien een deel van het pand bewoon­de of als secre­tariaatsruimte benutte. Zo ook betaalt Gerit Adriaen Wolfarts van de Sande een jaarlijkse rente van 10 gulden aan Jan Antho­nis Voets den Ouden 'van ende vuyt huys brouhuys hof boomgaert groot omtrent twee loopensen' en als we de belendingen analy­seren is de conclusie, dat ook deze rente rust op de Wildeman. Hetzelfde doet hij met een rente van 18 gulden die betaald moet worden uit de Wildeman aan Maijken de weduwe van Jan Janssen de Cock, vermoedelijk ontstaan uit een geldlening. In 1659 staan als belendingen genoteerd aan de ene zijde de weduwe van Niclaes van Griensven cum pueris [= met de kinde­ren], andere zijde het Steegsken [= de Pompstraat], ene einde Anthonis Janssen van Den Bosch en het andere eind de openbare weg. [6]  Overigens kwam het ook voor dat bepaalde kopers hun koopsom of renten door onbekende omstandigheden niet konden voldoen. Dat over­kwam bv. in 1658 de Schijndelse vorster Meester Mathijs Jans­sen Smit die openlijk belijdt voor de schepenen, dat hij de door hem op 13 october 1655 gekochte helft van het huis en brouwhuis, alsmede de brouwketel, kuip en koelbakken die aan de brouwerij toebehoren, niet kan betalen en ook geen middelen kan bedenken om aan voldoende kapitaal te komen. Iets dergelijks, vermoedelijk een achterstallige rentebetaling, moet ook de achtergrond zijn van de actie van Daniel van der Meulen de rentmeester van de Onze Lieve Vrouwe Broederschap, die 'seeker huys schuur met den hof daer aen gelegen aan de kerck genoemt den Wildeman' in beslag laat nemen. Dat speelt in 1679 en dan zijn de belendende percelen natuurlijk anders ingevuld nl. aan de ene zijde Maijken de weduwe van een zekere van Geffen, de andere zijde en het ene eind de openbare weg en aan het andere eind Anthonis van Den Bosch. [7] In 1684 volgt een herhaling, als het deel van de Wilde­man wat toebehoorde aan Gerit Adriaens van de Sande in beslag wordt genomen. Hier betreft het een achterstallige rente uit een geldlening van f 600,-.  

Een weduwe in de problemen

Voor de Schijndelse schepenbank arriveren op 10 october 1690 Jan Peters van Hamont en Mattijs Nijuns resp. gehuwd met Petronella en Ael­tje, beiden dochters van Gerit Adriaens van de Sande. Samen met hen ook nog Aeltje de dochter van schoolmeester Mr. Peter van Meerhout. Ze gaan de goederen verdelen van hun grootouders. Herberg de Wildeman valt ten deel aan van Hamont. Vrij kort daarna moet hij overleden zijn, want in 1696 is het zijn weduwe, die huis en grond aan de kerk, genaamd de Wildeman, transporteert aan Jan Aerts van der Schoot. Petronella van der Sanden raakt overigens gruwelijk in de problemen. [8]

Zij dient een verzoekschrift in om een volmacht te verkrijgen om de Wilde­man te mogen verkopen, zodat ze weer wat armslag krijgt, want ze staat plotseling helemaal alleen voor de 'opvoeding van haer acht leevende ende naecte kinderen' zoals ze het zelf uit­drukt. Dat verzoek wordt gehonoreerd. De schepenen zijn er van overtuigd dat zij 'hare kinderen met de leech handen niet can opvoeden, oversulcx hoog noodigh is kost en dranck als mede cleeding'. Zonder geld kan ze in deze primaire levensbe­hoeften niet voorzien, vandaar de goedkeuring. Ook wordt nog een akkertje verkocht in de buurt van de Put­steeg tegenover de pastorie. Naast goederen onder Schijndel laat ze in 1696 ook haar aan­deel in een huis en lande­rijen verkopen onder Breugel op het Olen, genoemd Breugelsoir­le. Ze heeft hiervan 2/3 part en het andere derde part is van een zekere Nicolaas van Boxtel man van Johanna Collone. De nieuwe eigenaren van de herberg ver­pachten hem regelmatig. Zo betaalt Roeloff Cornelis in 1702 een pachtsom van 31 gulden op jaarbasis en de overeengekomen pachttermijn bedraagt 8 jaren. [9]  Na vier jaren mag hij de huur opzeggen, als hij dat tenminste tijdig laat weten. De eerste betaling moet geschieden met Pinksteren 1704.

Reparaties geen overbodige luxe

Mochten er zich onverhoopt buitensporige mankementen vertonen aan de gebouwen, dan wordt de pachter geacht mee te betalen aan de reparaties. Vastgesteld is dat de oven of schouw in het huis door de pachter ver­nieuwd dient te worden en op hem rust de plicht zelf te zorgen voor de aanvoer van leem. Noodzakelijke repara­ties aan het dak, de deuren en de vensters ten laste van de huurder horen in die tijd standaard bij zo'n huurcon­tract. In 1712 is het Goyaert van der Schoot die de herberg verhuurt voor 8 jaren aan Gerit van der Vleut. [10]

Een inspectierapport in aantocht

Voor de forse prijs van f 1150,- is het Anthony Peters van der Sande die in 1739 de zaak, nagelaten door zijn ouders, van de hand doet en doorverkoopt aan Peter Gijsbert Smits. Het com­plex begint langzamerhand mankementen te vertonen. Huurders deden ook al in de 18de eeuw van tijd tot tijd hun beklag bij de huiseigena­ren. Nu woonde in 1747 als huurder in de Wildeman de klok­kenmaker of 'horologie­maeker' Adriaan Janssen Voets. Hij had al meermaals aangeklopt bij verhuurder Goyaert van der Schoot met het vriendelijke verzoek reparaties aan het huis te laten uitvoeren. Die bleven echter uit. Volgens Voets was 't juist 'het waeter van den heemel affkomende' dat hem veel schade berokkende, met name aan zijn winkelwaren en meubilair, dat aan bederf bloot stond. Op 19 mei 1747 is het dan einde­lijk zover. Enkele deskundigen worden ingehuurd om een nadere inspectie uit te voeren en te rapporteren hoe de staat van onderhoud is en wat voor noodza­kelijke reparaties gerealiseerd dienen te worden.[11]  Zo'n inspectierapport onthult soms details over het interieur. De inspecteurs komen tot de conclusie dat de plavuizen die op het opka­mertje liggen ten dele zijn gebar­sten of geheel gebro­ken en in wezen als on­bruikbaar betiteld moeten worden. Op de zolder ontdekt men bij het pan­nendak en het strooien gedeelte aan weerszijden scheu­ren en kieren, waardoor het hemelwater naar binnen sijpelt. Ook de zolder­planken lieten veel te wensen over en het was onverant­woord er droog goed neer te leggen. In de achterste keuken, waar 'den smits in gehouden is' m.a.w. waar smederij­werkzaam­heden werden uitgevoerd, treft men een groot gat aan in het dak doordat het houtwerk geheel verrot was, veroorzaakt door het regenwater dat door het pannendak naar beneden is gelopen. Achter het huis zijn alle deuren, zowel de grote als de klei­ne, in dusdanige slechte staat en 'gansch onbequaam om te sluyten'. De houten putkuip om de waterput is een grote bouw­val met alle gevaren van dien. Iemand die in de avonduren er water moet gaan putten loopt het risico er in te vallen en te verdrinken. Ook in de grote binnenkeuken liggen diverse pla­vuizen los en is zelfs een groot stuk uit de vloer. Al met al geen opwekkend rapport!

Weer een nieuwe eigenaar

In 1750 laat Gijsbert van der Schoot voor de Schijndelse schepenbank zijn testament passeren. Het zijn drie jaren later achter­eenvolgens Adri­aan Gijsbert Smits, Eijmbert Janssen van Rooij en Hendrik Aart van der Laarschot, die aantreden voor de schepenen. Zij zijn testamentaire voogden over de kinderen van genoemde Adriaan, over die van Francois van der Eerden en tenslotte die van Hendrik Willem Schoen­ma­kers. Ze hebben recht op onderdelen uit het opgemaakte testament. In aanwezigheid van Pieter Verkuy­len als huurder, sluiten zij voor een pacht­periode van acht jaren een huurcon­tract af. Uit dat contract blijkt, dat de huidige huurder Johannis Adriaan van Kessel is en dat het pand ook nog wordt bewoond door een zekere Geert van Zon. De huur­som bedraagt f 25,- te voldoen voor de eerste keer met kerstmis 1754. Bij het contract worden wel enkele restricties gemaakt. De verhuurders laten vastleggen dat de bewoners van de voorka­mer altijd gebruik moeten kunnen blijven maken van de doorgang van buitenaf via het poortje om brand­stof en andere zaken naar binnen en naar buiten te brengen. Ook willen ze de vrije toe­gang naar de kelderkamer voor zich­zelf reserveren, om daar, voor zover nodig, een (kantoor)ruim­te te hebben om met anderen rekeningen te kunnen afwerken en ze behouden zich het recht er een papier - of boekenkist te plaatsen, waarin de belangrijkste en kostbaarste documenten kunnen worden opgeborgen. Gijsbert Adriaans van der Schoot en Hendrik Aart Verkuylen staan er borg voor dat de pachtcondi­ties nauwlettend gevolgd worden door de pachter.

De lindeboom bij de Wildeman

Er worden weer eens enkele bejaarde en hoogbejaarde inwoners opgetrommeld om precies te vertellen hoe de directe omgeving rond de Wildeman er precies had uitgezien in het verleden. Op 15 juli 1774 geven acte de présence Roelof Hendrik Pennincx [87], Marten Willem Corsten [82], Jan Timmers [81], Jan van de Meerendonk [65], Ruth Corste van de Ven [60], Wilhelmus van Gemert [70] en diens vrouw Dinglina Dirk Vrens­sen [63], allen 'luyde van eer en staande ter goeder naam en faam' .[12] Voor zover hun geheu­gen hen niet in de steek laat verklaren ze eenparig, dat ze van hun eigen ouders en ook van oudere inwoners nooit anders gehoord hebben, dan dat het in Schijn­del de gewoonte was, dat alle publicaties van de overheid opgehangen werden in de Rechte­straat nabij herberg de Wilde­man. Bij deze herberg, toebeho­rende aan Piet Verkuijlen en gelegen aan het Marktveld, stond, volgens de getuigen­verkla­ringen, van ouds een grote lindeboom en daar onder een post genaamd 'den Rooijsen Post', al in 1564 bekend. [13] Aan die boom werden de publica­ties zoals de plakkaten van de Staten Generaal, de resoluties van de Raad van State en lokale be­kendmakingen, aangeplakt ten aanschouwe van iedereen, zoals dat op de dag van vandaag nog geschiedt, aldus de opgeroepen getuigen. Bovendien, zo verklaren zij dat, zonder de juiste tijd te kunnen aangeven, maar zeker al ruim 50 jaren geleden, onder de linde­boom een planken huisje stond, van boven over­dekt, waar de publicaties werden opgehangen, maar dat huisje heeft er niet lang gestaan en is afgebroken of vernield. Van de Meerendonk verklaart hoogst persoonlijk dat hij gezien heeft, dat het bewuste huisje door enige personen omvergesto­ten is. Ruth Corsten van de Ven verklaart uit de overlevering te weten dat het planken huisje, om verdere baldadigheden te voorkomen, is verplaatst van de lindeboom naar het toenmalige raadhuis, dat op het kerkhof stond. Maar, verklaren ze allen eenslui­dend, ze kunnen zich niet herinneren dat er op die plaats ooit publicaties zijn aangeplakt, maar dat men altijd de voorkeur heeft gegeven aan het Marktveld vlakbij de Wilde­man. Op zich logisch, want juist daar passeerde natuurlijk al het doorgaand verkeer! Van lie­verlee is ook het huisje op het kerkhof ver­vallen geraakt en in stukken en brokken uiteenge­vallen, zonder dat men precies wist waar die gebleven zijn. Dinglina bena­drukt nog eens dat ze altijd schuin tegenover de Wildeman heeft gewoond en er heel wat publicaties heeft horen voorlezen of zien aanplakken. 

Een indrukwekkende inboedel

Peter Peters Verkuijlen had al in 1782 als voogden aangesteld over zijn minderjarige zoon Willem, de heren Jan van den Akker en Anthony Johannis Vorstenbos. Door het overlijden van Piet Verkuijlen, weduwnaar van Peternel Willems van Zutven, kwamen zij als voogden of momboiren voor de taak te staan een inventa­risa­tie te maken van de nagelaten goederen van de overledene. Allereerst het onroerend goed, bestaande in 'eene huysinge, hoff en verdere geregtigheeden van dien genaemt den Wildeman, groot omtrent een loopense in de Regtestraet' met als belen­dingen ene zijde en ene einde de openbare weg, andere zijde Niklaas van Schaardenburgh en het andere einde Hendrikus Wouter van Delft. Dit pand had hij via een publieke verkoping in handen gekregen van de voogden van Justinus de minderjarige zoon van Hendrik Schoenmakers, waarvan de transportakte was gedateerd 14 maart 1760. [14] Uit dit huis betaalde men aan lasten 2 duiten cijns uit een meerdere cijns van 6 duiten aan de Heer van Helmond. Tot het onroerend goed behoorden bovendien een akker in de Beemd in de Bulten en een akker op de Steeg. Daarna besteden de inventarisan­ten aandacht aan de roerende goederen zoals veestapel, huisraad en meubi­lair. Er wordt een keurige indeling gemaakt naar vee, land­bouwwerk­tui­gen, koperwerk, tinnen voorwerpen, gebruiksar­tikelen van aardewerk, ijzeren gebruiksmaterialen, het nodige kuipgereed­schap, beddengoed, de voorraad aan turf, hout, boekweit, rogge en bonen. de schulden die nog uitstonden o.a. een kapitaal van f 200,-  tegen 4 % ten behoeve van Justinus Hendrik Schoenmakers. De goederen behoor­den toe aan de vier kinderen van Piet Ver­kuijlen te weten Willem, Hendrik, Elisa­beth en Geertruij. [15]  Men bekent ruiterlijk dat het varken is geslacht voor eigen con­sumptie. Om de lezer iets te laten proeven van wat men des­tijds aan huishoudartike­len in huis had, vermelden we het tin - en aardewerk in de taal van toen: 'eerstelijk seeven tinne schootelen en veertien tinne borden, vier tinne jenever­comp­kes, een tinne water­pot, een tinne trekpot, een tinne peper­bus, zoutvat en mos­terpot, veertien tinne leepels en een leepelbordt, vijf tinne maeten; eerste­lijk drie bonte aerde schoot­elen, veertien bonte borden, een aerde kan en een dito pintje, een steene boterpot, een aerde pijp­pot, een half dosijn Delf­(t) toegoet zoo kopjes als scho­tel­tjes, een dito bruijne teepot, een teebusje, een olijk­ruijxke en een olij­vaetje. Aan het slot van de akte verklaart men plechtig en onder ede, dat er geen goederen zijn verduis­terd of achterge­houden. In 1828 wordt het pand omschreven als 'huis, winke­liers - , tappers - en landmanswoonhuis, koestal, dorsvloer, schop, erf en hof onder het Lutteleinde in de Straat ter plaatse genaamd aan de Gemeentenspomp genaamd de Wildeman, de ene zijde het Steegje en de andere zijde de Straat'. [16] In dezelfde publicatie, waarin rondom het oude centrum alle huizen op eigenaars staan beschreven, volgen de namen van de schoenmakers F.J.Schrijvers en J. Schrijvers, J. Schrijvers gehuwd met M.A. van de Laar, vleeshouwer en looier, F.J.Schrijvers gehuwd met J.M. Schevers, slachter en vanaf 1949 A.M. Ausems. Een krantenartikel uit 1954 meldt het volgende bericht: “Woensdag j.l. werd deze oude bekende Schijndelse naam, aan de vergetelheid ontrukt, doordat de Heer A.Ausems een beeltenis hiervan heeft laten aanbrengen bovenaan in de gevel van zijn herbouwd zakenpand. Als u op de  hoek van de Pompstraat staat, ziet u boven in de gevel een kleine ingebouwde nis, waarin een groot beeld staat, een soort Batavier met een grote knots in de hand. Dit stelt voor ‘De Wilde Man’ en heeft betrekking op de zaak welke vroeger hierin was gevestigd. Reeds rond 1570 komt de herberg en brouwerij ‘de Wildeman’ voor in Schijndels geschiedenis en, zoals wordt verhaald, vertelde hier eens een reiziger in vroeger eeuwen het verhaal van het bekende sprookje van ‘Sleutjesspook’. De ouderen Schijndelaren weten vast en zeker nog, dat hier eertijds de zaak was van Fr.Schrijvers. Zijn grootvader veranderde de herberg voor zijn oudste zoon in leerlooierij en voor zijn tweede zoon in schoenmakerij. Op latere leeftijd heeft Fr.Schrijvers zaliger dit pand weer laten veranderen in café, hetgeen toen de naam had van café ‘Modern’. Zoals bekend is dit naderhand gekocht door de Heer Ausems, waardoor dit pand een geheel andere bestemming kreeg. Het is wel aardig, dat de nieuwe eigenaar de historische naam ‘De Wilde Man’ heeft willen bewaren en nu een beeltenis hiervan in de gevel heeft laten aanbrengen. Het is een mooi stuk werk, vervaardigd door de Heer de Bresser uit Den Bosch, beeldhouwer van de St.Jan en uitgevoerd in natuursteen” [17]

Henk van den Brand lid van de historische werkgroep van HKK Schijndel
Henk Beijers lid van de historische werkgroep van HKK Schijndel

Bovenstaand verhaal kan men ook lezen in:
Henk Beijers e.a. – Het Schijndelse landschap [uitgave 2003] pag. 168-173

Verwijzingen:

[1] BHIC toegang 5122 Oud Archief Schijndel inv.nr.50 zonder folionummering

[2] BHIC toegang 5122 inv.nr.66 folio 36 verso

[3] BHIC toegang 5122 inv.nr.61 folio 1 en inv.nr.74 folio 82 verso

[4] BHIC toegang 5122 inv.nr.77 folio 161 verso

[5] BHIC toegang 5122 inv.nr.77 folio 2 verso

[6] BHIC toegang inv.nr.77 folio 37

[7] BHIC toegang 5122 inv.nr.83 folio 92

[8] BHIC toegang 5122 inv.nr.232 map 2

[9] BHIC toegang 5113 Archief van notaris de Jong inv.nr.4 folio 91

[10] BHIC toegang 5113 Archief van notaris de Jong inv.nr.8 folio 28

[11] BHIC toegang 5122 inv.nr.157 folio 17

[12] BHIC toegang 5122 inv.nr.168 folio 54

[13] BHIC toegang 5122 inv.nr.50 zonder folionummering

[14] BHIC toegang 5122 inv.nr.108 folio 21 verso

[15] Heemkamer Schijndel Collectie Prinsen blocnote 4 folio 28 en 34

[16] Typoscript van Mej. de Laat destijds werkzaam op de secretarie

[17] Schijndels Weekblad jrg.12 nr.29 vrijdag 17 juli 1954

TERUG NAAR OVERZICHT